Alle vervoegingen van het werkwoord zien

infinitivus - infinitief infinitive
zien
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zie
 
  • zie jij/je?
jij, je
  • ziet
u
  • ziet
hij
zij, ze
het
men
  • ziet
zij, ze
wij, we
jullie
  • zien
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zag
zij, ze
wij, we
jullie
  • zagen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gezien
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • ziend
vertaling english translation
  • to see
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
rondzien
  • zie rond
  • ziet rond
  • zag rond
  • zagen rond
rondgezien
uitzien
  • zie uit
  • ziet uit
  • zag uit
  • zagen uit
uitgezien
aanzien
  • zie aan
  • ziet aan
  • zag aan
  • zagen aan
aangezien
achteromzien
  • zie achterom
  • ziet achterom
  • zag achterom
  • zagen achterom
achteromgezien
afzien
  • zie af
  • ziet af
  • zag af
  • zagen af
afgezien
doorzien
  • zie door
  • ziet door
  • zag door
  • zagen door
doorgezien
eruitzien
  • zie eruit
  • ziet eruit
  • zag eruit
  • zagen eruit
eruitgezien
inzien
  • zie in
  • ziet in
  • zag in
  • zagen in
ingezien
nazien
  • zie na
  • ziet na
  • zag na
  • zagen na
nagezien
neerzien
  • zie neer
  • ziet neer
  • zag neer
  • zagen neer
neergezien
omzien
  • zie om
  • ziet om
  • zag om
  • zagen om
omgezien
opzien
  • zie op
  • ziet op
  • zag op
  • zagen op
opgezien
overzien
  • zie over
  • ziet over
  • zag over
  • zagen over
overgezien
scheelzien
  • zie scheel
  • ziet scheel
  • zag scheel
  • zagen scheel
scheelgezien
terugzien
  • zie terug
  • ziet terug
  • zag terug
  • zagen terug
teruggezien
toezien
  • zie toe
  • ziet toe
  • zag toe
  • zagen toe
toegezien
  • to monitor
  • to supervise
  • to spectate
voorbijzien
  • zie voorbij
  • ziet voorbij
  • zag voorbij
  • zagen voorbij
voorbijgezien
vooruitzien
  • zie vooruit
  • ziet vooruit
  • zag vooruit
  • zagen vooruit
vooruitgezien
wederzien
  • zie weder
  • ziet weder
  • zag weder
  • zagen weder
wedergezien
weerzien
  • zie weer
  • ziet weer
  • zag weer
  • zagen weer
weergezien
tegemoetzien
  • zie tegemoet
  • ziet tegemoet
  • zag tegemoet
  • zagen tegemoet
tegemoetgezien
miszien
  • zie mis
  • ziet mis
  • zag mis
  • zagen mis
misgezien