Alle vervoegingen van het werkwoord zitten

infinitivus - infinitief infinitive
zitten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zit
 
  • zit jij/je?
jij, je
  • zit
u
  • zit
hij
zij, ze
het
men
  • zit
zij, ze
wij, we
jullie
  • zitten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zat
zij, ze
wij, we
jullie
  • zaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gezeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • zittend
vertaling english translation
  • to sit
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
omzitten
  • zit om
  • zat om
  • zaten om
omgezeten
aanzitten
  • zit aan
  • zat aan
  • zaten aan
aangezeten
achternazitten
  • zit achterna
  • zat achterna
  • zaten achterna
achternagezeten
bijzitten
  • zit bij
  • zat bij
  • zaten bij
bijgezeten
dichtzitten
  • zit dicht
  • zat dicht
  • zaten dicht
dichtgezeten
doorzitten
  • zit door
  • zat door
  • zaten door
doorgezeten
dwarszitten
  • zit dwars
  • zat dwars
  • zaten dwars
dwarsgezeten
gevangenzitten
  • zit gevangen
  • zat gevangen
  • zaten gevangen
gevangengezeten
  • to be in prison
inzitten
  • zit in
  • zat in
  • zaten in
ingezeten
loszitten
  • zit los
  • zat los
  • zaten los
losgezeten
meezitten
  • zit mee
  • zat mee
  • zaten mee
meegezeten
mooizitten
  • zit mooi
  • zat mooi
  • zaten mooi
mooigezeten
nazitten
  • zit na
  • zat na
  • zaten na
nagezeten
neerzitten
  • zit neer
  • zat neer
  • zaten neer
neergezeten
omhoogzitten
  • zit omhoog
  • zat omhoog
  • zaten omhoog
omhooggezeten
opzitten
  • zit op
  • zat op
  • zaten op
opgezeten
overzitten
  • zit over
  • zat over
  • zaten over
overgezeten
rechtzitten
  • zit recht
  • zat recht
  • zaten recht
rechtgezeten
stilzitten
  • zit stil
  • zat stil
  • zaten stil
stilgezeten
tegenzitten
  • zit tegen
  • zat tegen
  • zaten tegen
tegengezeten
thuiszitten
  • zit thuis
  • zat thuis
  • zaten thuis
thuisgezeten
uitzitten
  • zit uit
  • zat uit
  • zaten uit
uitgezeten
vastzitten
  • zit vast
  • zat vast
  • zaten vast
vastgezeten
voorzitten
  • zit voor
  • zat voor
  • zaten voor
voorgezeten
klaarzitten
  • zit klaar
  • zat klaar
  • zaten klaar
klaargezeten
ineenzitten
  • zit ineen
  • zat ineen
  • zaten ineen
ineengezeten
afzitten
  • zit af
  • zat af
  • zaten af
afgezeten
samenzitten
  • zit samen
  • zat samen
  • zaten samen
samengezeten