Alle vervoegingen van het werkwoord doorzitten

infinitivus - infinitief infinitive
doorzitten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zit door
 
  • zit door jij/je?
jij, je
  • zit door
u
  • zit door
hij
zij, ze
het
men
  • zit door
zij, ze
wij, we
jullie
  • zitten door
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • doorzit
dat jij, je
  • doorzit
dat u
  • doorzit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doorzit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doorzitten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zat door
zij, ze
wij, we
jullie
  • zaten door
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doorzat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doorzaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • doorgezeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • doorzittend