Alle vervoegingen van het werkwoord omzitten

infinitivus - infinitief infinitive
omzitten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zit om
 
  • zit om jij/je?
jij, je
  • zit om
u
  • zit om
hij
zij, ze
het
men
  • zit om
zij, ze
wij, we
jullie
  • zitten om
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • omzit
dat jij, je
  • omzit
dat u
  • omzit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • omzit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • omzitten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zat om
zij, ze
wij, we
jullie
  • zaten om
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • omzat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • omzaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • omgezeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • omzittend