Alle vervoegingen van het werkwoord dwarszitten

infinitivus - infinitief infinitive
dwarszitten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zit dwars
 
  • zit dwars jij/je?
jij, je
  • zit dwars
u
  • zit dwars
hij
zij, ze
het
men
  • zit dwars
zij, ze
wij, we
jullie
  • zitten dwars
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • dwarszit
dat jij, je
  • dwarszit
dat u
  • dwarszit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dwarszit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dwarszitten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zat dwars
zij, ze
wij, we
jullie
  • zaten dwars
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dwarszat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dwarszaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • dwarsgezeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • dwarszittend