Alle vervoegingen van het werkwoord roepen

infinitivus - infinitief infinitive
roepen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • roep
 
  • roep jij/je?
jij, je
  • roept
u
  • roept
hij
zij, ze
het
men
  • roept
zij, ze
wij, we
jullie
  • roepen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • riep
zij, ze
wij, we
jullie
  • riepen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • geroepen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • roepend
vertaling english translation
  • to call
  • to shout
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
naroepen
  • roep na
  • roept na
  • riep na
  • riepen na
nageroepen
aanroepen
  • roep aan
  • roept aan
  • riep aan
  • riepen aan
aangeroepen
afroepen
  • roep af
  • roept af
  • riep af
  • riepen af
afgeroepen
bijeenroepen
  • roep bijeen
  • roept bijeen
  • riep bijeen
  • riepen bijeen
bijeengeroepen
binnenroepen
  • roep binnen
  • roept binnen
  • riep binnen
  • riepen binnen
binnengeroepen
inroepen
  • roep in
  • roept in
  • riep in
  • riepen in
ingeroepen
omroepen
  • roep om
  • roept om
  • riep om
  • riepen om
omgeroepen
oproepen
  • roep op
  • roept op
  • riep op
  • riepen op
opgeroepen
samenroepen
  • roep samen
  • roept samen
  • riep samen
  • riepen samen
samengeroepen
terugroepen
  • roep terug
  • roept terug
  • riep terug
  • riepen terug
teruggeroepen
  • to revoke
  • to recall
toeroepen
  • roep toe
  • roept toe
  • riep toe
  • riepen toe
toegeroepen
uitroepen
  • roep uit
  • roept uit
  • riep uit
  • riepen uit
uitgeroepen
wegroepen
  • roep weg
  • roept weg
  • riep weg
  • riepen weg
weggeroepen