Alle vervoegingen van het werkwoord jagen

infinitivus - infinitief infinitive
jagen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • jaag
 
  • jaag jij/je?
jij, je
  • jaagt
u
  • jaagt
hij
zij, ze
het
men
  • jaagt
zij, ze
wij, we
jullie
  • jagen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • joeg
  • jaagde
zij, ze
wij, we
jullie
  • joegen
  • jaagden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gejaagd
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • jagend
vertaling english translation
  • to hunt
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
opjagen
  • jaag op
  • jaagt op
  • joeg op
  • joegen op
opgejaagd
aanjagen
  • jaag aan
  • jaagt aan
  • joeg aan
  • joegen aan
aangejaagd
najagen
  • jaag na
  • jaagt na
  • joeg na
  • joegen na
nagejaagd
overjagen
  • jaag over
  • jaagt over
  • joeg over
  • joegen over
overgejaagd
terugjagen
  • jaag terug
  • jaagt terug
  • joeg terug
  • joegen terug
teruggejaagd
uiteenjagen
  • jaag uiteen
  • jaagt uiteen
  • joeg uiteen
  • joegen uiteen
uiteengejaagd
voortjagen
  • jaag voort
  • jaagt voort
  • joeg voort
  • joegen voort
voortgejaagd
wegjagen
  • jaag weg
  • jaagt weg
  • joeg weg
  • joegen weg
weggejaagd
  • to chase away
doorjagen
  • jaag door
  • jaagt door
  • joeg door
  • joegen door
doorgejaagd
afjagen
  • jaag af
  • jaagt af
  • joeg af
  • joegen af
afgejaagd