Alle vervoegingen van het werkwoord opschenken

infinitivus - infinitief infinitive
opschenken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schenk op
 
  • schenk op jij/je?
jij, je
  • schenkt op
u
  • schenkt op
hij
zij, ze
het
men
  • schenkt op
zij, ze
wij, we
jullie
  • schenken op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opschenk
dat jij, je
  • opschenkt
dat u
  • opschenkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opschenkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opschenken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • schonk op
zij, ze
wij, we
jullie
  • schonken op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opschonk
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opschonken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgeschonken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • opschenkend
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
opschenken
  • schenk op
  • schenkt op
  • schonk op
  • schonken op
opgeschonken
afschenken
  • schenk af
  • schenkt af
  • schonk af
  • schonken af
afgeschonken
bijschenken
  • schenk bij
  • schenkt bij
  • schonk bij
  • schonken bij
bijgeschonken
inschenken
  • schenk in
  • schenkt in
  • schonk in
  • schonken in
ingeschonken
leegschenken
  • schenk leeg
  • schenkt leeg
  • schonk leeg
  • schonken leeg
leeggeschonken
overschenken
  • schenk over
  • schenkt over
  • schonk over
  • schonken over
overgeschonken
uitschenken
  • schenk uit
  • schenkt uit
  • schonk uit
  • schonken uit
uitgeschonken
volschenken
  • schenk vol
  • schenkt vol
  • schonk vol
  • schonken vol
volgeschonken
wegschenken
  • schenk weg
  • schenkt weg
  • schonk weg
  • schonken weg
weggeschonken