Alle vervoegingen van het werkwoord overschenken

infinitivus - infinitief infinitive
overschenken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schenk over
 
  • schenk over jij/je?
jij, je
  • schenkt over
u
  • schenkt over
hij
zij, ze
het
men
  • schenkt over
zij, ze
wij, we
jullie
  • schenken over
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • overschenk
dat jij, je
  • overschenkt
dat u
  • overschenkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overschenkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overschenken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • schonk over
zij, ze
wij, we
jullie
  • schonken over
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overschonk
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overschonken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • overgeschonken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • overschenkend