Alle vervoegingen van het werkwoord breken

infinitivus - infinitief infinitive
breken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • breek
 
  • breek jij/je?
jij, je
  • breekt
u
  • breekt
hij
zij, ze
het
men
  • breekt
zij, ze
wij, we
jullie
  • breken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • brak
zij, ze
wij, we
jullie
  • braken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gebroken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • brekend
vertaling english translation
  • to break
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
aanbreken
  • breek aan
  • breekt aan
  • brak aan
  • braken aan
aangebroken
  • to commence
  • to begin
afbreken
  • breek af
  • breekt af
  • brak af
  • braken af
afgebroken
  • to demolish
  • to break down
  • to tear down
binnenbreken
  • breek binnen
  • breekt binnen
  • brak binnen
  • braken binnen
binnengebroken
  • to break in
doorbreken
  • breek door
  • breekt door
  • brak door
  • braken door
doorgebroken
inbreken
  • breek in
  • breekt in
  • brak in
  • braken in
ingebroken
  • to break in
losbreken
  • breek los
  • breekt los
  • brak los
  • braken los
losgebroken
opbreken
  • breek op
  • breekt op
  • brak op
  • braken op
opgebroken
openbreken
  • breek open
  • breekt open
  • brak open
  • braken open
opengebroken
stukbreken
  • breek stuk
  • breekt stuk
  • brak stuk
  • braken stuk
stukgebroken
uitbreken
  • breek uit
  • breekt uit
  • brak uit
  • braken uit
uitgebroken
wegbreken
  • breek weg
  • breekt weg
  • brak weg
  • braken weg
weggebroken
terugbreken
  • breek terug
  • breekt terug
  • brak terug
  • braken terug
teruggebroken
onderbreken
  • onderbreek
  • onderbreekt
  • onderbrak
  • onderbraken
onderbroken
  • to interrupt