Alle vervoegingen van het werkwoord bijten

infinitivus - infinitief infinitive
bijten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bijt
 
  • bijt jij/je?
jij, je
  • bijt
u
  • bijt
hij
zij, ze
het
men
  • bijt
zij, ze
wij, we
jullie
  • bijten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • beet
zij, ze
wij, we
jullie
  • beten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gebeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • bijtend
vertaling english translation
  • to bite
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
aanbijten
  • bijt aan
  • beet aan
  • beten aan
aangebeten
afbijten
  • bijt af
  • beet af
  • beten af
afgebeten
doodbijten
  • bijt dood
  • beet dood
  • beten dood
doodgebeten
doorbijten
  • bijt door
  • beet door
  • beten door
doorgebeten
inbijten
  • bijt in
  • beet in
  • beten in
ingebeten
kapotbijten
  • bijt kapot
  • beet kapot
  • beten kapot
kapotgebeten
stukbijten
  • bijt stuk
  • beet stuk
  • beten stuk
stukgebeten
toebijten
  • bijt toe
  • beet toe
  • beten toe
toegebeten
uitbijten
  • bijt uit
  • beet uit
  • beten uit
uitgebeten
vastbijten
  • bijt vast
  • beet vast
  • beten vast
vastgebeten