Alle vervoegingen van het werkwoord schijnen

infinitivus - infinitief infinitive
schijnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schijn
 
  • schijn jij/je?
jij, je
  • schijnt
u
  • schijnt
hij
zij, ze
het
men
  • schijnt
zij, ze
wij, we
jullie
  • schijnen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • scheen
zij, ze
wij, we
jullie
  • schenen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • geschenen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • schijnend
vertaling english translation
  • to shine
  • to seem
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
afschijnen
  • schijn af
  • schijnt af
  • scheen af
  • schenen af
afgeschenen
doorschijnen
  • schijn door
  • schijnt door
  • scheen door
  • schenen door
doorgeschenen
neerschijnen
  • schijn neer
  • schijnt neer
  • scheen neer
  • schenen neer
neergeschenen
toeschijnen
  • schijn toe
  • schijnt toe
  • scheen toe
  • schenen toe
toegeschenen
uitschijnen
  • schijn uit
  • schijnt uit
  • scheen uit
  • schenen uit
uitgeschenen