Alle vervoegingen van het werkwoord neerschijnen

infinitivus - infinitief infinitive
neerschijnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schijn neer
 
  • schijn neer jij/je?
jij, je
  • schijnt neer
u
  • schijnt neer
hij
zij, ze
het
men
  • schijnt neer
zij, ze
wij, we
jullie
  • schijnen neer
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • neerschijn
dat jij, je
  • neerschijnt
dat u
  • neerschijnt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • neerschijnt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • neerschijnen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • scheen neer
zij, ze
wij, we
jullie
  • schenen neer
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • neerscheen
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • neerschenen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • neergeschenen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • neerschijnend