Alle vervoegingen van het werkwoord voorbijtrekken

infinitivus - infinitief infinitive
voorbijtrekken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • trek voorbij
 
  • trek voorbij jij/je?
jij, je
  • trekt voorbij
u
  • trekt voorbij
hij
zij, ze
het
men
  • trekt voorbij
zij, ze
wij, we
jullie
  • trekken voorbij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • voorbijtrek
dat jij, je
  • voorbijtrekt
dat u
  • voorbijtrekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • voorbijtrekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • voorbijtrekken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • trok voorbij
zij, ze
wij, we
jullie
  • trokken voorbij
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • voorbijtrok
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • voorbijtrokken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • voorbijgetrokken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • voorbijtrekkend