Alle vervoegingen van het werkwoord splijten

infinitivus - infinitief infinitive
splijten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • splijt
 
  • splijt jij/je?
jij, je
  • splijt
u
  • splijt
hij
zij, ze
het
men
  • splijt
zij, ze
wij, we
jullie
  • splijten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • spleet
zij, ze
wij, we
jullie
  • spleten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gespleten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • splijtend
vertaling english translation
  • to split
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
afsplijten
  • splijt af
  • spleet af
  • spleten af
afgespleten
opensplijten
  • splijt open
  • spleet open
  • spleten open
opengespleten