Alle vervoegingen van het werkwoord schelden

infinitivus - infinitief infinitive
schelden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • scheld
 
  • scheld jij/je?
jij, je
  • scheldt
u
  • scheldt
hij
zij, ze
het
men
  • scheldt
zij, ze
wij, we
jullie
  • schelden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • schold
zij, ze
wij, we
jullie
  • scholden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gescholden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • scheldend
vertaling english translation
  • to curse
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
kwijtschelden
  • scheld kwijt
  • scheldt kwijt
  • schold kwijt
  • scholden kwijt
kwijtgescholden
  • to acquit
  • to absolve
uitschelden
  • scheld uit
  • scheldt uit
  • schold uit
  • scholden uit
uitgescholden