Alle vervoegingen van het werkwoord aanvliegen

infinitivus - infinitief infinitive
aanvliegen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vlieg aan
 
  • vlieg aan jij/je?
jij, je
  • vliegt aan
u
  • vliegt aan
hij
zij, ze
het
men
  • vliegt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • vliegen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanvlieg
dat jij, je
  • aanvliegt
dat u
  • aanvliegt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanvliegt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanvliegen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • vloog aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • vlogen aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanvloog
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanvlogen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangevlogen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanvliegend