Tegenwoordige tijd van het werkwoord welvaren

infinitivus - infinitief infinitive
welvaren
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vaar wel
 
  • vaar wel jij/je?
jij, je
  • vaart wel
u
  • vaart wel
hij
zij, ze
het
men
  • vaart wel
zij, ze
wij, we
jullie
  • varen wel
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • welvaar
dat jij, je
  • welvaart
dat u
  • welvaart
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • welvaart
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • welvaren