Alle vervoegingen van het werkwoord vrijvallen

infinitivus - infinitief infinitive
vrijvallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • val vrij
 
  • val vrij jij/je?
jij, je
  • valt vrij
u
  • valt vrij
hij
zij, ze
het
men
  • valt vrij
zij, ze
wij, we
jullie
  • vallen vrij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • vrijval
dat jij, je
  • vrijvalt
dat u
  • vrijvalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vrijvalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vrijvallen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • viel vrij
zij, ze
wij, we
jullie
  • vielen vrij
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vrijviel
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vrijvielen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • vrijgevallen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vrijvallend