Alle vervoegingen van het werkwoord voorvallen

infinitivus - infinitief infinitive
voorvallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
hij
zij, ze
het
men
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • voorvalt
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • viel voor
zij, ze
wij, we
jullie
  • vielen voor
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • voorviel
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • voorvielen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • voorgevallen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • voorvallend