Alle vervoegingen van het werkwoord vooruithelpen

infinitivus - infinitief infinitive
vooruithelpen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • help vooruit
 
  • help vooruit jij/je?
jij, je
  • helpt vooruit
u
  • helpt vooruit
hij
zij, ze
het
men
  • helpt vooruit
zij, ze
wij, we
jullie
  • helpen vooruit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • vooruithelp
dat jij, je
  • vooruithelpt
dat u
  • vooruithelpt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vooruithelpt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vooruithelpen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • hielp vooruit
zij, ze
wij, we
jullie
  • hielpen vooruit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vooruithielp
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vooruithielpen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • vooruitgeholpen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vooruithelpend