Alle vervoegingen van het werkwoord voortreden

infinitivus - infinitief infinitive
voortreden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • treed voor
 
  • treed voor jij/je?
jij, je
  • treedt voor
u
  • treedt voor
hij
zij, ze
het
men
  • treedt voor
zij, ze
wij, we
jullie
  • treden voor
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • voortreed
dat jij, je
  • voortreedt
dat u
  • voortreedt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • voortreedt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • voortreden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • trad voor
zij, ze
wij, we
jullie
  • traden voor
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • voortrad
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • voortraden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • voorgetreden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • voortredend