Tegenwoordige tijd van het werkwoord volvreten

infinitivus - infinitief infinitive
volvreten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vreet vol
 
  • vreet vol jij/je?
jij, je
  • vreet vol
u
  • vreet vol
hij
zij, ze
het
men
  • vreet vol
zij, ze
wij, we
jullie
  • vreten vol
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • volvreet
dat jij, je
  • volvreet
dat u
  • volvreet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • volvreet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • volvreten