Tegenwoordige tijd van het werkwoord verheffen

infinitivus - infinitief infinitive
verheffen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • verhef
 
  • verhef jij/je?
jij, je
  • verheft
u
  • verheft
hij
zij, ze
het
men
  • verheft
zij, ze
wij, we
jullie
  • verheffen