Alle vervoegingen van het werkwoord vastrijden

infinitivus - infinitief infinitive
vastrijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • rij vast
  • rijd vast
 
  • rij vast jij/je?
  • rijd vast jij/je?
jij, je
  • rijdt vast
u
  • rijdt vast
hij
zij, ze
het
men
  • rijdt vast
zij, ze
wij, we
jullie
  • rijden vast
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • vastrij
  • vastrijd
dat jij, je
  • vastrijdt
dat u
  • vastrijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vastrijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vastrijden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • reed vast
zij, ze
wij, we
jullie
  • reden vast
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vastreed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vastreden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • vastgereden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vastrijdend