Alle vervoegingen van het werkwoord vastklinken

infinitivus - infinitief infinitive
vastklinken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • klink vast
 
  • klink vast jij/je?
jij, je
  • klinkt vast
u
  • klinkt vast
hij
zij, ze
het
men
  • klinkt vast
zij, ze
wij, we
jullie
  • klinken vast
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • vastklink
dat jij, je
  • vastklinkt
dat u
  • vastklinkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vastklinkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vastklinken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • klonk vast
zij, ze
wij, we
jullie
  • klonken vast
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vastklonk
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vastklonken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • vastgeklonken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vastklinkend