Alle vervoegingen van het werkwoord uitwijken

infinitivus - infinitief infinitive
uitwijken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • wijk uit
 
  • wijk uit jij/je?
jij, je
  • wijkt uit
u
  • wijkt uit
hij
zij, ze
het
men
  • wijkt uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • wijken uit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uitwijk
dat jij, je
  • uitwijkt
dat u
  • uitwijkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitwijkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitwijken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • week uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • weken uit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitweek
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitweken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uitgeweken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uitwijkend
vertaling english translation
  • to dodge
  • to move out of the way