Alle vervoegingen van het werkwoord uitwassen

infinitivus - infinitief infinitive
uitwassen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • was uit
 
  • was uit jij/je?
jij, je
  • wast uit
u
  • wast uit
hij
zij, ze
het
men
  • wast uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • wassen uit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uitwas
dat jij, je
  • uitwast
dat u
  • uitwast
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitwast
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitwassen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • wies uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • wiesen uit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitwies
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitwiesen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uitgewassen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uitwassend