Alle vervoegingen van het werkwoord uitspinnen

infinitivus - infinitief infinitive
uitspinnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • spin uit
 
  • spin uit jij/je?
jij, je
  • spint uit
u
  • spint uit
hij
zij, ze
het
men
  • spint uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • spinnen uit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uitspin
dat jij, je
  • uitspint
dat u
  • uitspint
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitspint
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitspinnen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • spon uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • sponnen uit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitspon
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitsponnen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uitgesponnen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uitspinnend