Alle vervoegingen van het werkwoord uitlaten

infinitivus - infinitief infinitive
uitlaten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • laat uit
 
  • laat uit jij/je?
jij, je
  • laat uit
u
  • laat uit
hij
zij, ze
het
men
  • laat uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • laten uit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uitlaat
dat jij, je
  • uitlaat
dat u
  • uitlaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitlaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitlaten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • liet uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • lieten uit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitliet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitlieten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uitgelaten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uitlatend
vertaling english translation
  • to walk one’s dog