Alle vervoegingen van het werkwoord uiteengaan

infinitivus - infinitief infinitive
uiteengaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ga uiteen
 
  • ga uiteen jij/je?
jij, je
  • gaat uiteen
u
  • gaat uiteen
hij
zij, ze
het
men
  • gaat uiteen
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaan uiteen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uiteenga
dat jij, je
  • uiteengaat
dat u
  • uiteengaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uiteengaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uiteengaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • ging uiteen
zij, ze
wij, we
jullie
  • gingen uiteen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uiteenging
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uiteengingen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uiteengegaan
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uiteengaand
vertaling english translation
  • to split
  • to separate
  • to divorce