Alle vervoegingen van het werkwoord uiteendrijven

infinitivus - infinitief infinitive
uiteendrijven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • drijf uiteen
 
  • drijf uiteen jij/je?
jij, je
  • drijft uiteen
u
  • drijft uiteen
hij
zij, ze
het
men
  • drijft uiteen
zij, ze
wij, we
jullie
  • drijven uiteen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uiteendrijf
dat jij, je
  • uiteendrijft
dat u
  • uiteendrijft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uiteendrijft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uiteendrijven
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • dreef uiteen
zij, ze
wij, we
jullie
  • dreven uiteen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uiteendreef
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uiteendreven
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uiteengedreven
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uiteendrijvend