Alle vervoegingen van het werkwoord uitdelven

infinitivus - infinitief infinitive
uitdelven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • delf uit
 
  • delf uit jij/je?
jij, je
  • delft uit
u
  • delft uit
hij
zij, ze
het
men
  • delft uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • delven uit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uitdelf
dat jij, je
  • uitdelft
dat u
  • uitdelft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitdelft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitdelven
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • dolf uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • dolven uit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitdolf
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitdolven
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uitgedolven
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uitdelvend