Alle vervoegingen van het werkwoord uitbannen

infinitivus - infinitief infinitive
uitbannen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ban uit
 
  • ban uit jij/je?
jij, je
  • bant uit
u
  • bant uit
hij
zij, ze
het
men
  • bant uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • bannen uit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uitban
dat jij, je
  • uitbant
dat u
  • uitbant
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitbant
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitbannen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • bande uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • banden uit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitbande
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitbanden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uitgebannen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uitbannend
vertaling english translation
  • to expel
  • to banish