Alle vervoegingen van het werkwoord tekortkomen

infinitivus - infinitief infinitive
tekortkomen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kom tekort
 
  • kom tekort jij/je?
jij, je
  • komt tekort
u
  • komt tekort
hij
zij, ze
het
men
  • komt tekort
zij, ze
wij, we
jullie
  • komen tekort
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • tekortkom
dat jij, je
  • tekortkomt
dat u
  • tekortkomt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • tekortkomt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • tekortkomen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kwam tekort
zij, ze
wij, we
jullie
  • kwamen tekort
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • tekortkwam
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • tekortkwamen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • tekortgekomen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • tekortkomend
vertaling english translation
  • to fall short