Alle vervoegingen van het werkwoord tegensteken

infinitivus - infinitief infinitive
tegensteken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • steek tegen
 
  • steek tegen jij/je?
jij, je
  • steekt tegen
u
  • steekt tegen
hij
zij, ze
het
men
  • steekt tegen
zij, ze
wij, we
jullie
  • steken tegen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • tegensteek
dat jij, je
  • tegensteekt
dat u
  • tegensteekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • tegensteekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • tegensteken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • stak tegen
zij, ze
wij, we
jullie
  • staken tegen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • tegenstak
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • tegenstaken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • tegengestoken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • tegenstekend