Tegenwoordige tijd van het werkwoord tegenlachen

infinitivus - infinitief infinitive
tegenlachen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • lach tegen
 
  • lach tegen jij/je?
jij, je
  • lacht tegen
u
  • lacht tegen
hij
zij, ze
het
men
  • lacht tegen
zij, ze
wij, we
jullie
  • lachen tegen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • tegenlach
dat jij, je
  • tegenlacht
dat u
  • tegenlacht
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • tegenlacht
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • tegenlachen