Tegenwoordige tijd van het werkwoord stukbreken

infinitivus - infinitief infinitive
stukbreken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • breek stuk
 
  • breek stuk jij/je?
jij, je
  • breekt stuk
u
  • breekt stuk
hij
zij, ze
het
men
  • breekt stuk
zij, ze
wij, we
jullie
  • breken stuk
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • stukbreek
dat jij, je
  • stukbreekt
dat u
  • stukbreekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • stukbreekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • stukbreken