Tegenwoordige tijd van het werkwoord schuilen

infinitivus - infinitief infinitive
schuilen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schuil
 
  • schuil jij/je?
jij, je
  • schuilt
u
  • schuilt
hij
zij, ze
het
men
  • schuilt
zij, ze
wij, we
jullie
  • schuilen