Alle vervoegingen van het werkwoord schoonsnijden

infinitivus - infinitief infinitive
schoonsnijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • snijd schoon
 
  • snijd schoon jij/je?
jij, je
  • snijdt schoon
u
  • snijdt schoon
hij
zij, ze
het
men
  • snijdt schoon
zij, ze
wij, we
jullie
  • snijden schoon
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • schoonsnijd
dat jij, je
  • schoonsnijdt
dat u
  • schoonsnijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • schoonsnijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • schoonsnijden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sneed schoon
zij, ze
wij, we
jullie
  • sneden schoon
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • schoonsneed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • schoonsneden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • schoongesneden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • schoonsnijdend