Tegenwoordige tijd van het werkwoord samenzweren

infinitivus - infinitief infinitive
samenzweren
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zweer samen
 
  • zweer samen jij/je?
jij, je
  • zweert samen
u
  • zweert samen
hij
zij, ze
het
men
  • zweert samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • zweren samen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • samenzweer
dat jij, je
  • samenzweert
dat u
  • samenzweert
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenzweert
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenzweren