Tegenwoordige tijd van het werkwoord rondgeven

infinitivus - infinitief infinitive
rondgeven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • geef rond
 
  • geef rond jij/je?
jij, je
  • geeft rond
u
  • geeft rond
hij
zij, ze
het
men
  • geeft rond
zij, ze
wij, we
jullie
  • geven rond
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • rondgeef
dat jij, je
  • rondgeeft
dat u
  • rondgeeft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • rondgeeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • rondgeven