Tegenwoordige tijd van het werkwoord rieken

infinitivus - infinitief infinitive
rieken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • riek
 
  • riek jij/je?
jij, je
  • riekt
u
  • riekt
hij
zij, ze
het
men
  • riekt
zij, ze
wij, we
jullie
  • rieken