Alle vervoegingen van het werkwoord oversluiten

infinitivus - infinitief infinitive
oversluiten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • sluit over
 
  • sluit over jij/je?
jij, je
  • sluit over
u
  • sluit over
hij
zij, ze
het
men
  • sluit over
zij, ze
wij, we
jullie
  • sluiten over
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • oversluit
dat jij, je
  • oversluit
dat u
  • oversluit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • oversluit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • oversluiten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sloot over
zij, ze
wij, we
jullie
  • sloten over
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • oversloot
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • oversloten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • overgesloten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • oversluitend