Alle vervoegingen van het werkwoord overliggen

infinitivus - infinitief infinitive
overliggen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • lig over
 
  • lig over jij/je?
jij, je
  • ligt over
u
  • ligt over
hij
zij, ze
het
men
  • ligt over
zij, ze
wij, we
jullie
  • liggen over
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • overlig
dat jij, je
  • overligt
dat u
  • overligt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overligt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overliggen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • lag over
zij, ze
wij, we
jullie
  • lagen over
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overlag
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overlagen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • overgelegen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • overliggend