Alle vervoegingen van het werkwoord overgaan

infinitivus - infinitief infinitive
overgaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ga over
 
  • ga over jij/je?
jij, je
  • gaat over
u
  • gaat over
hij
zij, ze
het
men
  • gaat over
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaan over
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • overga
dat jij, je
  • overgaat
dat u
  • overgaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overgaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overgaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • ging over
zij, ze
wij, we
jullie
  • gingen over
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overging
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overgingen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • overgegaan
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • overgaand