Alle vervoegingen van het werkwoord overdoen

infinitivus - infinitief infinitive
overdoen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • doe over
 
  • doe over jij/je?
jij, je
  • doet over
u
  • doet over
hij
zij, ze
het
men
  • doet over
zij, ze
wij, we
jullie
  • doen over
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • overdoe
dat jij, je
  • overdoet
dat u
  • overdoet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overdoet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overdoen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • deed over
zij, ze
wij, we
jullie
  • deden over
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overdeed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overdeden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • overgedaan
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • overdoend