Alle vervoegingen van het werkwoord opvallen

infinitivus - infinitief infinitive
opvallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • val op
 
  • val op jij/je?
jij, je
  • valt op
u
  • valt op
hij
zij, ze
het
men
  • valt op
zij, ze
wij, we
jullie
  • vallen op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opval
dat jij, je
  • opvalt
dat u
  • opvalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opvalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opvallen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • viel op
zij, ze
wij, we
jullie
  • vielen op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opviel
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opvielen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgevallen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • opvallend
vertaling english translation
  • to stand out
  • to attract attention