Alle vervoegingen van het werkwoord opnemen

infinitivus - infinitief infinitive
opnemen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • neem op
 
  • neem op jij/je?
jij, je
  • neemt op
u
  • neemt op
hij
zij, ze
het
men
  • neemt op
zij, ze
wij, we
jullie
  • nemen op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opneem
dat jij, je
  • opneemt
dat u
  • opneemt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opneemt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opnemen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • nam op
zij, ze
wij, we
jullie
  • namen op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opnam
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opnamen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgenomen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • opnemend