Alle vervoegingen van het werkwoord opmeten

infinitivus - infinitief infinitive
opmeten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • meet op
 
  • meet op jij/je?
jij, je
  • meet op
u
  • meet op
hij
zij, ze
het
men
  • meet op
zij, ze
wij, we
jullie
  • meten op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opmeet
dat jij, je
  • opmeet
dat u
  • opmeet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opmeet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opmeten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • mat op
zij, ze
wij, we
jullie
  • maten op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opmat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opmaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgemeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • opmetend